22838 |
hobbelpaard |
hobbelpaard:
/
hobbelpaerd (L268p Velden)
|
hobbelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hood (L268p Velden),
hô:t (L268p Velden)
|
hoed [RND], [SGV (1914)]
III-1-3
|
33804 |
hoef |
hoef:
hōf (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
34099 |
hoef van de koe |
klauw:
klau̯w (L268p Velden),
klǫu̯w (L268p Velden)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
huf˱īzǝr (L268p Velden)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
ǫtstāl (L268p Velden)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
korner (L268p Velden)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22358 |
hoepel |
schievel:
schievel (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipen (L268p Velden),
/
reipen (L268p Velden),
schievelen:
schievele (L268p Velden)
|
hoepelen [SGV (1914)], [SND (2006)] || Lievelingsspel 4. [SND (2006)]
III-3-2
|