26167 |
keerklossen |
klampen:
klampen (L268p Velden)
|
Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d]
II-3
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
vooreind:
[voor]ęŋdǝ (L268p Velden),
vø̄ręnt (L268p Velden),
vø̄ręŋt (L268p Velden)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
ideosyncr.
keffe (L268p Velden, ...
L268p Velden),
keffen (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
mitə kɛ.gəls spølə zə nimər mei (L268p Velden)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kēͅldər (L268p Velden)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinne (L268p Velden),
kènne (L268p Velden)
|
kennen [SGV (1914)] || kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
kêl (L268p Velden),
kɛl (L268p Velden)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
draaien:
drɛi̯ǝ (L268p Velden)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kèrk (L268p Velden)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kerkhaof (L268p Velden),
kerkhao‧f (L268p Velden),
kêrkhouf (L268p Velden)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|