id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33939 | knevels | fretters: vrɛtǝrs (Velden) | Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10 |
17677 | knie | knie: kni (Velden), knie (Velden) | knie [RND], [SGV (1914)] III-1-1 |
34221 | knieband voor een stier of kalf | hacht: haxt (Velden), kniehak: knihak (Velden) | IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11 |
17920 | knijpen | nijpen: nīēpe (Velden) | nijpen [SGV (1914)] III-1-2 |
22363 | knikker | knikker: knikker (Velden), Geen idee knikkers (Velden), kuls: Geen idee kölse (Velden) | knikker [SGV (1914)] || knikkers [SND (2006)] III-3-2 |
22361 | knikkeren | knikkeren: knikkeren (Velden), kulsen: niet zeker kulsen (Velden) | Heette het vroeger anders? [N R (1968)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2 |
22364 | knikkerkuiltje | putje: poetje (Velden) | Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] III-3-2 |
17784 | knipogen | oogjes knijpen: ögskes knīēpe (Velden) | knipogen [SGV (1914)] III-1-1 |
25080 | knoeien, morsen, bevuilen | slabben: slabbe (Velden) | morsen [SGV (1914)] III-4-4 |
19076 | knoest | knoest: Veldens dialekt knoes (Velden), noest: noes (Velden) | Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || noest [SGV (1914)] III-1-4, III-4-3 |