21296 |
balans |
balans:
blans (L268p Velden)
|
balans [SGV (1914)]
III-3-1
|
20695 |
balkenbrij |
kruipuit:
Syst. WBD
karboët (L268p Velden),
karbōēt (L268p Velden)
|
Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22707 |
balletje bij het bikkelen |
stuiter:
stuiter (L268p Velden)
|
Het balletje of de knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
17716 |
balzak |
klootzak:
kloëtzak (L268p Velden),
zak:
zak (L268p Velden)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)]
III-1-1
|
32309 |
band |
band:
baŋk (L268p Velden)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|
34084 |
banden |
banden:
bɛnt (L268p Velden),
bɛŋ (L268p Velden),
pezen:
pēzǝ (L268p Velden)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (L268p Velden)
|
bandiet [SGV (1914)]
III-3-1
|
18848 |
bangerik |
drasboks:
drao‧sbóks (L268p Velden),
schijthuis:
en schie‧thoe‧s (L268p Velden),
schiethoes (L268p Velden),
schouwerik:
schau‧werik (L268p Velden),
zeikerd:
zei‧kerd (L268p Velden)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
21633 |
bankbiljet |
bankbiljet:
bankbiljet (L268p Velden),
bankje:
ën bankje (L268p Velden),
briefje:
brifke (L268p Velden)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24299 |
barbeel |
berm:
ideosyncr.
berm (L268p Velden)
|
Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|