e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velden

Overzicht

Gevonden: 3691

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
adder adder: ideosyncr.  adder (Velden) Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] III-4-2
adem adem: oam (Velden) adem [SGV (1914)] III-1-1
ademen ademen: aomen (Velden), ademhalen: oam hoale (Velden) ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)] III-1-1
ader ader: aor (Velden), oar (Velden), oare (Velden) ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)] III-1-1
afdingen afpingelen: aafpengelen (Velden), prengelen: prengele (Velden) beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] III-3-1
afgeroomde melk fugemelk: fȳsmɛlk (Velden), ondermelk: ondǝrmęlk (Velden) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afgetrokken zeug afgetrokken zeug: āfxǝtrokǝ [zeug] (Velden), afgezuikte zeug: āfxǝzøktǝ [zeug] (Velden) Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.] I-12
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) pony: ponny (Velden) haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)] III-1-1
afkalven afbrokkelen: aafbrokkelen (Velden) afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)] III-4-4
afkammen uitharken: uthɛrkǝ (Velden) Het uitharken van de dorsvloer wanneer de hele halmen al zijn verwijderd. Dit wordt gedaan om het korte stro bijeen te halen, dat dan in een "kortbussel" wordt gestoken, zie het volgende lemma. Aan de zegslieden is ook gevraagd op te geven met welk gereedschap de dorsvloer wordt afgekamd. Vaak gebeurde dit op meer dan één wijze. Deze vraag leverde de volgende opgaven op: a- met de ''hooihark'' -zie voor de heteroniemen het lemma ''hooihark'' -4,2,4- in aflevering I 3- in K 278, 314, 316, 318, 358, 359, L 211, 214, 215, 244c, 247, 265, 266, 270, 271, 282, 286, 289, 290, 291, 295, 312, 314, 317, 318b, 320c, 321, 321a, 322, 324, 326, 330, 331, 331b, 332, 355, 355a, 360, 366, 369, 370, 371, 372, 373, 374, 382, 387, 413, 414, 416, 420, 422, 425, 0426, 427, 432, P 48, 107a, 175, 176, 176a, Q 2, 2b, 9, 14, 18a, 20, 22, 32a, 71, 72, 78, 94b, 95, 96d, 97, 99*, 101, 111, 111*, 0112, 112b, 113, 117a, 121c, 156, 162, 178, 193, 197, 197a, 198b, 203, 204a, 211; b- met de ''deelhark'' -met ijzeren tanden- in K 358, L 163, 163a, 317, P 213, Q 22, 77; c- met de ''schuurreek'' in L 317 en Q 101; d- met de ''denreek'' in Q 33; e- met de schudgaffel -zie het lemma ''houten gaffel, schudgaffel'' -4,2,1- in aflevering I 3- in L 163, 163a, 265, 268, 289b, 290, 331, 331b, 0426, 432, Q 14, 33, 97, 100, 198b, 203; f- met de -oogst-gaffel- -zie het lemma ''ijzeren gaffel'', ''oogstgaffel'' -4,2,2- in aflevering I 3- in K 358, L 214, 247, 265, 268, 288, 289, 374, 422, 423, 426, 432, Q 98, 121c, 211; g- met de handen in K 314, 357, L 163, 163b, 269, 271, 289b, 295, 314, 320c, 325, 426, P 222, Q 9' [N 14, 27a en 32a; JG 1a, 1b -gedeeltelijk-, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 27b en 32b] I-4