24331 |
meikever |
meikegel:
meikêgel (L268p Velden),
meikever:
meikêver (L268p Velden),
ideosyncr. (korte e) gerekt (?)
meike͂ver (L268p Velden)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33553 |
meiraap |
reube:
Veldens dialekt
reube (L268p Velden)
|
De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)]
I-7
|
20309 |
meisje |
maagd:
megge (L268p Velden),
maagdje:
megje (L268p Velden, ...
L268p Velden,
L268p Velden)
|
meisje [SGV (1914)] || meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
maagd:
of maagdje/megje?
megge (L268p Velden),
meid:
meid (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstande (L268p Velden),
aanstaonde (L268p Velden)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34454 |
mekkeren |
mekkeren:
mɛkǝrǝ (L268p Velden)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
20970 |
melig |
melig:
Veldens dialekt e = e van Adèle
me͂lig (L268p Velden)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (L268p Velden),
męlǝk (L268p Velden),
mɛlk (L268p Velden)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
33882 |
melk van het paard |
paardsmelk:
pęrsmɛlǝk (L268p Velden)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zei̯ǝ (L268p Velden)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|