19940 |
moer |
moer:
moor (L268p Velden)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
33700 |
moeras |
modderpoel:
modǝrpōl (L268p Velden),
moeras:
muras (L268p Velden),
zomp:
zoǝmp (L268p Velden),
zōmp (L268p Velden)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
24743 |
moesdistel |
artisjok:
Veldens dialekt
aartiesjokke (L268p Velden)
|
De artisjokachtige distelsoort waarvan de bladstelen als groente gegeten worden, de wilde artisjok (kardoen, kardons). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hōͅf (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
[DC 03 (1934)] [SGV (1914)]
I-7
|
19078 |
moeten |
moeten:
motte (L268p Velden)
|
moeten [SGV (1914)]
III-1-4
|
20596 |
moezen |
tot prats koken:
toet prats ko͂kke(n) (L268p Velden)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33902 |
mok |
mok:
muk (L268p Velden)
|
Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.]
I-9
|
18873 |
mokken |
motsen (<du.):
moetse (L268p Velden),
pruilen:
proele (L268p Velden),
proēle (L268p Velden)
|
mokken [SGV (1914)] || pruilen [SGV (1914)] || pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)]
III-1-4
|
32858 |
mol |
moeltworm:
multwǫrǝm (L268p Velden),
moetworm:
mutwǫrǝm (L268p Velden),
mol:
mõ̜l (L268p Velden
[(thans)]
)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
32838 |
molbord |
molsbord:
mǫls˱bǫrt (L268p Velden)
|
Bedoeld wordt het sleeptoestel dat men bij het egaliseren van ongelijk land gebruikt om grond te verplaatsen, of waarmee men de aarde van molshopen verzamelt; zie afb. 96 en 97. [N 18, 22]
I-2
|