32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
ruiteren:
rȳtǝrǝ (L268p Velden),
rø̜i̯tǝrǝ (L268p Velden)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op stelte loup (L268p Velden)
|
stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
17913 |
opbergen |
opruimen:
opruume (L268p Velden)
|
opbergen [DC 38 (1964)]
III-1-2
|
33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
struik:
strūk (L268p Velden)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
21548 |
openbare verkoop |
publiek verkopen (ww.):
publiek verkoupen (L268p Velden),
uitroep:
oetreup (L268p Velden),
verkoop:
verkoup (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21150 |
openbare weg |
rijksweg:
Weg met nadere aanduiding, bijv. Riekswêg.
/ (L268p Velden)
|
een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20717 |
opgewarmde koffie |
opgewarmde koffie:
Syst. WBD
opgewermde koffie (L268p Velden)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pøl (L268p Velden),
pulletje:
pølkǝ (L268p Velden)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
ōetsekeië (L268p Velden)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
lichter worden:
’t wördt lichter (L268p Velden),
opklaren:
opklaore (L268p Velden),
’t klaort op (L268p Velden)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|