21362 |
roepen |
roepen:
roope (L268p Velden),
rupe (L268p Velden)
|
roepen [SGV (1914)] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
schuifelen:
sxȳfǝlǝ (L268p Velden)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
21652 |
roeper |
roeper:
reuper (L268p Velden)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (L268p Velden)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
geit:
gęi̯t (L268p Velden),
sik, sik:
sek, sek (L268p Velden)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
liem, liem:
lim, lim (L268p Velden)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
34217 |
roepwoord voor de stier |
kom maar:
kǫm má (L268p Velden)
|
[N 3A, 13]
I-11
|
20819 |
roeren |
roeren:
reuren (L268p Velden),
ruren (L268p Velden)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
20610 |
roerom |
pap:
pap (L268p Velden)
|
roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25088 |
roest |
ijzerroest:
iezerroes (L268p Velden),
roest:
roes (L268p Velden)
|
roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|