33993 |
singel voor de paardedeken |
singel:
seŋǝl (L268p Velden)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
19420 |
sintel |
sintel:
sintel (L268p Velden)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
sjachelen (L268p Velden)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
Veldens dialekt
sjalot (L268p Velden),
sjarlot:
mv te
sjarlot (L268p Velden)
|
[DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
koetskarretje:
kutskarkǝ (L268p Velden),
sjees:
šiǝs (L268p Velden),
sjees (<fr.):
sjees (L268p Velden)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|
17870 |
slaan |
slaan:
bloŋk ɛn blauw gəslāgə (L268p Velden),
bloŋk ɛn blòuw gəslāgə (L268p Velden),
boŋk ɛn blauw gəslāgə (L268p Velden),
boŋk ɛn blòuw gəslāgə (L268p Velden),
slaon dich um de oere (L268p Velden),
slaoən (L268p Velden),
sloan (L268p Velden),
sloan dich um dien oere (L268p Velden),
sloan dich um dien ôêrə (L268p Velden),
slōān (L268p Velden)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
33028 |
slaan met de zicht |
slaan:
slǭn (L268p Velden)
|
De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.]
I-4
|
24818 |
slaapbol |
klaproos:
klaproeus (L268p Velden),
papaver:
papaver (L268p Velden)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
33390 |
slaapplaats van de knecht bij het vee |
zweitserkamer:
zwęi̯tsǝrkāmǝr (L268p Velden)
|
De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.]
I-6
|
25342 |
slachten |
slachten:
slāxtǝ (L268p Velden)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|