20647 |
slappe koffie |
merenzeik:
Syst. WBD
meirezeik (L268p Velden),
schotelwater:
Syst. WBD
schôttelwater (L268p Velden)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25216 |
slecht dragend ijs |
het ijs draagt nog niet:
⁄t ies helt nog neet (L268p Velden)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
klophengst:
klǫpheŋs (L268p Velden)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
strop:
ströp (L268p Velden)
|
galgenaas [SGV (1914)]
III-1-4
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
beestenweer:
en bie:ste wae‧r (L268p Velden),
herfstweer:
herfstwe͂r (L268p Velden),
hondsweer:
hóngswae‧r (L268p Velden),
rot (weer):
rot we͂r (L268p Velden),
slecht (weer):
sleek weir (L268p Velden)
|
ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22344 |
slee |
slee:
slei (L268p Velden)
|
slede [SGV (1914)]
III-3-2
|
24552 |
sleedoorn |
sleen:
Veldens dialekt
slienen (L268p Velden)
|
De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
sleepcultivator:
slęi̯p[cultivator] (L268p Velden)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
34294 |
sleephout |
tuierhout:
tȳrhǫlt (L268p Velden)
|
Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
24551 |
sleepruim |
sleen:
Veldens dialekt
slienen (L268p Velden)
|
De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)]
III-4-3
|