e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speeksel uitspuwen spijen: spijje (Velden), spijə (Velden), uitspijen: oetspijje (Velden) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1
speelman, klapspaan klapspaan: klapspaan (Velden), tikker: tekǝr (Velden) Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159] II-3
speels, dartel speels: spuls (Velden) speelsch (dartel) [SGV (1914)] III-1-4
speen van de koe deem: dēm (Velden) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spekpannenkoek spekkoek: Syst. WBD  spekkok (Velden), spekkook (Velden) Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
spel (alg.) spel: spēūl (Velden) spel [SGV (1914)] III-3-2
speld speld: spɛlt (Velden) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7
spelden steken: stē̜kǝ (Velden) Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34] II-7
spelen (alg.) spelen: speule (Velden), spēūle (Velden) Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)] || spelen [SGV (1914)] III-3-2
spenen spenen: spēǝnǝ (Velden) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9