21392 |
verkoper |
verkoper:
verkuiper (L268p Velden)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ik bin verkeld (L268p Velden)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
koude:
ik heb ên keld te pakke (L268p Velden)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21659 |
verlagen |
afslaan:
aafgeslagen (L268p Velden)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
bleu:
blui (L268p Velden),
bluu (L268p Velden),
schouw:
schouw (L268p Velden),
Zo noemt men het ook wel.
schôôw (L268p Velden),
verlegen:
verlèègen (L268p Velden)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
21393 |
verliezen |
verlieren:
verleere (L268p Velden, ...
L268p Velden),
verliezen:
verleze (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
verliezen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
34165 |
verlopen |
omlopen:
(de koe is) ømgǝlǫu̯pǝ (L268p Velden)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
25098 |
vernielen |
vernielen:
verneele (L268p Velden)
|
vernielen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24997 |
verpulveren |
fijn maken:
fijn maake(n) (L268p Velden)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
verschaald (L268p Velden)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|