17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīēke (L268p Velden),
zien:
zēēn (L268p Velden),
zēn (L268p Velden)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in de zie: (L268p Velden),
pien in de ziej (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
34580 |
zijladder |
hooileiers:
[hooi]lęi̯ǝrs (L268p Velden),
leiers:
lęi̯ǝrs (L268p Velden)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
hooiledders:
[hooi]lęi̯ǝrs (L268p Velden),
ledders:
lęi̯ǝrs (L268p Velden)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snoeve (L268p Velden)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
19221 |
zijn woede luchten |
zijn gift koelen:
DIT IS ALLES!
z’ gif keulen (L268p Velden)
|
zn gram ergens halen: In de betekenis: zijn woede luchten? [DC 32 (1960)]
III-1-4
|
24725 |
zijtak |
zijscheut:
Veldens dialekt
(ziescheut) (L268p Velden),
zijtak:
Veldens dialekt
zietak (L268p Velden)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27824 |
zijwand |
bredje:
(mv)
brētjǝs (L268p Velden),
karbred:
karbrēt (L268p Velden),
karplanken:
kāǝrplɛŋk (L268p Velden),
zijbred:
zibrēt (L268p Velden)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
26006 |
zijwanden |
kruiwagensplanken:
kruwāgǝsplɛŋk (L268p Velden)
|
Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
21624 |
zilvergeld |
zilvergeld:
zilvergeld (L268p Velden)
|
zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|