33602 |
zilveruitje |
witlook:
witlouk (L268p Velden)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fluite(n) (L268p Velden)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (L268p Velden)
|
bank
III-2-1
|
34083 |
zitbeenderen |
zitbeentjes:
zetbɛi̯nkǝs (L268p Velden),
zitbenen:
zetbɛi̯n (L268p Velden)
|
Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c]
I-11
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (L268p Velden)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
33721 |
zoden afsteken |
houwen:
hǫwǝ (L268p Velden),
steken:
stē̜kǝ (L268p Velden)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (L268p Velden)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L268p Velden)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zøͅldərkāmər (L268p Velden)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
scheien:
scheien (L268p Velden),
zomen:
zø̜jmǝ (L268p Velden)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-3, II-7
|