e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velden

Overzicht

Gevonden: 3691
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dadel dadel: Veldens dialekt  dadel (Velden) De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
dak dak: dāk (Velden) Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.] II-9
dak van de mijt kap: kap (Velden) Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Kap kan zowel op het gehele dak of, elders, alleen op de spits van het dak wijzen. In Q 158a wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het dak kan uitlopen in een ronde spits ("appel") of in een spitse ("peer"), zie ook het lemma ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. De opgaven die betrekking hebben op het materiaal waarmee gedekt wordt staan in het lemma ''strowalm'' (6.1.25). [N 15, 45b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
daklei lei: lęj (Velden) Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.] II-9
dal, vallei dal: (weinig meer gebruikt).  del (Velden), laagte: liegte (Velden), lieëgte (Velden), zak: zak (Velden) dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || laagte [SGV (1914)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)] III-4-4
dameskous? kous: Anna hes tig ë paar niej kouse (Velden) Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)] III-1-3
damesmantel mantel: mankel, mantel (Velden), menkel, mentel (Velden) mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
damp, stoom stoom: stōūm (Velden) stoom [SGV (1914)] III-4-4
dampen paffen: paffe(n) (Velden), stomen: ps. invuller heeft het zo omschreven; wellicht is stoom het woord voor damp?  de kêtel stoomp (Velden) damp van kokend water [DC 28 (1956)] || paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] III-2-3, III-4-4
darm darm: derm (Velden), dĕərm (Velden) darm [DC 02 (1932)] III-1-1