e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velden

Overzicht

Gevonden: 3691
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dikke leverziekte leverziekte: lē̜vǝrziktǝ (Velden) Dikke leverziekte, leucose, is een virusziekte. De aangetaste dieren hebben een dorre kam; ze zien er bleek uit. Ofschoon de dieren erg vermageren, maakt het achterlijf een dikke indruk. Soms is de te dikke lever te voelen in de buikholte. [N 19, 64; monogr.] I-12
dikke snee brood paardssnede: Syst. WBD Van roggebrood  perdssneej (Velden) Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)] III-2-3
dinsdag dinsdag: dinsdaag (Velden, ... ), dinsdig (Velden), ik kom dinsdāāg (Velden) dag; dinsdag [N 07 (1961)] || Dinsdag [ik kon ~] [SGV (1914)] III-4-4
dirigent dirigent: dirigent (Velden) De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)] III-3-2
dissel disselboom: desǝlbǫu̯m (Velden), korte dissel: kǫrtǝ desǝl (Velden) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
distelschopje disselenschupje: desǝlǝsxøpkǝ (Velden), distelensteker: destǝlǝstē̜kǝr (Velden) De kleine schop met een stevig, smal (4 à 5 cm) blad en een lange steel of een handvat, speciaal voor het uitsteken van distels. Volgens de zegsman van K 278 voldoet dit gereedschap echter niet goed, want "distels steken is distels kweken; distels trekken is distels nekken"; hij gebruikt er dan ook een haak voor, om de distel met wortel en al uit te trekken. Uit Q 71 wordt nog gemeld dat dit schopje door de boer gewoonlijk zelf gemaakt wordt van een oude zeis; en uit L 330 dat, wanneer een boer wegens ouderdom met het boeren ophield, hij heel vroeger een distelschopje om zijn nek gebonden kreeg, als teken dat hij met het werk op het land stopte. In P 44 is "boomschupje" opgegeven; waarschijnlijk werd voor het uitsteken van distels hetzelfde gereedschap gebruikt als voor het ontschillen van gevelde bomen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''distel'' zie het lemma ''distel''. Zie afbeelding 3.' [N 18, 18a; monogr.] I-3
dobbelsteen dobbelsteen: dobbelstēīn (Velden) dobbelsteen [SGV (1914)] III-3-2
dochter dochter: dochter (Velden, ... ), maagd: of megje/maagdje?  megge (Velden), maagdje: megje (Velden, ... ), mèchjə (Velden) (dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
dode tak dode tak: Veldens dialekt  un doeie tak (Velden) Een dode tak (stek). [N 82 (1981)] III-4-3
doedelzak doedelzak: doedelzak (Velden) Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)] III-3-2