25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
dônderköp (L268p Velden),
hommelkoppen:
hommelküp (L268p Velden),
hômmelköp (L268p Velden)
|
zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
hommel:
den hommel (L268p Velden, ...
L268p Velden),
den hômmel (L268p Velden),
hòmmel (L268p Velden),
hômmel (L268p Velden)
|
donder [N 22 (1963)], [SGV (1914)] || onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
dónkel (L268p Velden),
dónker (L268p Velden),
duister:
duuster (L268p Velden, ...
L268p Velden),
düster (L268p Velden)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vale:
vālǝ (L268p Velden),
vale koe:
vāl [koe] (L268p Velden)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
24138 |
dons, nestveren |
stoppels:
stoppels (L268p Velden)
|
het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doēëd (L268p Velden),
dōēt (L268p Velden),
dôet (L268p Velden),
dôêt (L268p Velden)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
21154 |
doodlopende weg |
doodlopende weg:
doetlaupende wêg (L268p Velden)
|
een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
doedskis (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodsmantel:
doedsmankel (L268p Velden),
doewedsmantel (L268p Velden),
doëdsmantel (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
17787 |
doof |
doof:
dōūf (L268p Velden)
|
doof [SGV (1914)]
III-1-1
|