18930 |
prutswerk |
gebroddel:
wa ə gebroddel (Q091p Veldwezelt),
geknoei:
geknoei (Q091p Veldwezelt),
knoei:
wat ⁄ne knoei (Q091p Veldwezelt)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18110 |
puistjes |
meevreters:
mè.tvrèèters (Q091p Veldwezelt),
puistjes:
pèijskes (Q091p Veldwezelt)
|
Puistjes (bobbels, broebels, bulten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tep (Q091p Veldwezelt)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
24227 |
putter |
putter:
pètter (Q091p Veldwezelt),
vdBerg; omgesp.
peͅtər (Q091p Veldwezelt)
|
putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (Q091p Veldwezelt
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
32825 |
raam van de landrol |
raam:
rǭm (Q091p Veldwezelt)
|
Het door twee lange en twee korte balkjes gevormde raam waarin of waaronder de rol of cylinder kan draaien. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 2c; JG 1b add.; N 11A, 184b + c + 185b; monogr.]
I-2
|
33272 |
raapzaadolie |
reubsmout:
rēb˱smā.t (Q091p Veldwezelt)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
28447 |
raat |
schol:
(mv)
šǭlǝ (Q091p Veldwezelt)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
raofele (Q091p Veldwezelt)
|
Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
rammelèèr (Q091p Veldwezelt),
rɛməlēͅr (Q091p Veldwezelt)
|
het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater] [N 112 (2006)] || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|