e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veldwezelt

Overzicht

Gevonden: 1746
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bussel uitgedorst stro bussel: bęsǝl (Veldwezelt), schoof: šō.f (Veldwezelt) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buurman gebuur: gebuur (Veldwezelt), nabuur: naober (Veldwezelt), nober (Veldwezelt) buurman [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurt geburen: heer woent in de gebeure (Veldwezelt) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurt: in de buurt in onze straat: er woent in oos strŏt (Veldwezelt), kortbij ons: er woent kot bij os (Veldwezelt) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurten aan de kal houden: on de kal hawe (Veldwezelt), de avond ombrengen: aovend ömbringen (Veldwezelt), een baar binden: bôr binne (Veldwezelt), kallen: wat kalle (Veldwezelt) Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw nabuur: naober (Veldwezelt), vrouw van bij ons neven: vrou van bij os nêve (Veldwezelt) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
carnavalsoptocht carnavalstoet: carnevalstoet (Veldwezelt) de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)] III-3-2
castagnetten kleppers: kleppers (Veldwezelt) de twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten] [N 112 (2006)] III-3-2
castreren boeten: bētǝ (Veldwezelt, ... ), snijden: snęi̯.ǝ (Veldwezelt), snęi̯ǝ. (Veldwezelt) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-12, I-9
cementen strekel slijpsteen: slī.pstē (Veldwezelt) Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82] I-3