18649 |
oude versleten hoed |
oude hoed:
nən ā `ut (P174p Velm)
|
hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20319 |
oude vrouw |
oude vrouw:
aë vroo (P174p Velm, ...
P174p Velm)
|
een oude vrouw [ZND 05 (1924)]
III-2-2, III-3-1
|
20229 |
ouders |
ouders:
aës (P174p Velm)
|
ouders [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
aërwetsch (P174p Velm)
|
Ouderwets. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
25608 |
ovenpaal |
zwouw:
zwow (P174p Velm),
zwǭw (P174p Velm)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
pyjama {piama}:
pešəma. (P174p Velm)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33469 |
overdekte doorgang achter de dubbele toegangspoort |
poorthuis:
pōtās (P174p Velm),
pǫǝtas (P174p Velm)
|
Achter de dubbele toegangspoort bevindt zich een ruimte, waarboven zich een dak of zolder bevindt. Deze ruimte geeft toegang tot een door woonhuis en bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 5A, 77c; N 5, 110; div.; monogr.]
I-6
|
34168 |
overdragen |
over (de/haar) tijd:
ø̜vǝr hørǝn tęi̯t (P174p Velm)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
32797 |
overdwars eggen |
in het kort [eggen]:
en t kot (P174p Velm),
over de voor [eggen]:
ø̄vǝr dǝ vǫu̯r (P174p Velm)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
18695 |
overhemd |
hemd:
ömə (P174p Velm)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|