18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sətjeͅi (P174p Velm)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
kap:
ka.p-kɛpkə (P174p Velm)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33749 |
castreren |
boeten:
byi̯tǝ (P174p Velm, ...
P174p Velm),
pitsen:
pøtsǝ (P174p Velm),
snijden:
snęi̯ǝ (P174p Velm)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-12, I-9
|
21539 |
centiem |
cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
ənə seͅnt (P174p Velm)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33476 |
cirkelvormig raam |
uilegat:
ø̜i̯lǝgaǝt (P174p Velm),
vangegat:
vaŋǝgāǝt (P174p Velm)
|
Een raam in de vorm van een cirkel, meestal aan de stallen. Vanwege de ronde vorm kunnen de benamingen gelijk zijn aan die voor (onbeglaasde) ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). De meeste benamingen betreffen de vorm, sommige ook de functie (belichting en beluchting). [N 4, 52; N 4A, 38b]
I-6
|
18518 |
colbertjasje |
jager:
ja.əgər (P174p Velm),
pit:
pe.t (P174p Velm)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32810 |
cultivator, extirpator |
schulp[eg]:
sxø̜lǝp[eg] (P174p Velm)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
daps:
dapsə (P174p Velm)
|
insect I [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
blus (P174p Velm)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
`ut (P174p Velm)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|