33673 |
graszode |
graszode:
grāszōj (L271p Venlo),
(mv)
grāszōjǝ (L271p Venlo),
groes:
grōs (L271p Venlo),
plag:
plax (L271p Venlo),
zode:
zōj (L271p Venlo),
(mv)
zōjǝ (L271p Venlo)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
24160 |
grauwe gors |
grauwgors:
grauwgors (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
gors, grauwe — || grauwe gors (18 geheel bruin gestreept; alleen langs de Maas; trekt niet; broedt op de grond; zang: zingt, op een hoog punt, een onveranderlijk sleutelbosrinkelliedje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33490 |
grauwe renet |
rabauw:
grauwe renet; zuur en grijsgroen; met ruwe schil; winterappel;
rebauw (L271p Venlo)
|
appel, soort
I-7
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
spinnenkopje:
spinneköpke (L271p Venlo),
spinnenvretertje:
hij houdt ook van spinnen!
spinnevrééterke (L271p Venlo),
vliegenvanger:
vleegevanger (L271p Venlo),
vliegenvangertje:
vlegenvangerke (L271p Venlo),
vlegenvängerke (L271p Venlo)
|
grauwe vliegenvanger || Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17886 |
graven |
graven:
gráávə (L271p Venlo),
spaden:
spaaie (L271p Venlo),
spaaje (L271p Venlo),
spaje (L271p Venlo),
spáájə (L271p Venlo),
spitten:
spittə (L271p Venlo)
|
Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
graver (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34210 |
grazen |
weiden:
wɛi̯ǝ (L271p Venlo)
|
Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.]
I-11
|
23577 |
gregoriaans |
gregoriaans:
gregoriaans (L271p Venlo)
|
Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33462 |
grendel |
schoude:
sxāi̯ (L271p Venlo),
schuif:
sxȳf (L271p Venlo),
sxūf (L271p Venlo)
|
Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.]
I-6
|
30368 |
grendelslot |
grendelslot:
grendǝlslǭt (L271p Venlo)
|
Slot waarvan de schuifbout met behulp van een sleutel vergrendeld kan worden. Het grendelslot wordt toegepast bij tuindeuren, hekken, etc. Zie ook afb. 67. [N 54, 104b]
II-9
|