24606 |
haagbeuk |
haagbeuk:
voor zover bekend
haagbeuk (L271p Venlo),
ligusterstruik:
-
lieguster struuk (L271p Venlo)
|
haagbeuk (Carpinus betulus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24876 |
haagwinde |
haagwinde:
hāgwendǝ (L271p Venlo),
-
haagwinde (L271p Venlo),
heggenwinde:
-
heggewin (L271p Venlo),
heggewinde:
hęgǝwenj (L271p Venlo),
pispotje:
pispötje (L271p Venlo),
winde:
wen (L271p Venlo),
wendǝ (L271p Venlo),
went (L271p Venlo),
weŋ (L271p Venlo),
-
win (L271p Venlo),
winde (L271p Venlo),
wint (L271p Venlo),
ook
wing (L271p Venlo)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [DC 17 (1949)] || hagewinde
I-5, III-4-3
|
25415 |
haak waarmee men de varkensnagels verwijdert |
haak:
h ̇ōk (L271p Venlo),
hǭk (L271p Venlo)
|
Meestal wordt hiervoor de haak gebruikt die aan de bovenkant van de krabber zit. Men gebruikt er ook wel een stuk gereedschap voor dat hiervoor bruikbaar en voorhanden is zoals de S-vormige spekhaak, trektang, mes met scherpe punt, of men rukt de nagels met de hand af. Bij de opgaven ''haak van de schel'', ''haak van de krabber'' e.d. is van de schel, van de krabber niet fonetisch gedocumenteerd. Voor de opgaven voor ''schel'', ''krabber'' e.d. zie men het lemma ''krabber''. [N 29, 36; monogr.]
II-1
|
31994 |
haaks |
haaks:
hǭks (L271p Venlo)
|
Zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. De haaksheid van een voorwerp kan worden opgemeten met een winkelhaak. [N 53, 199a; monogr.]
II-12
|
29075 |
haaksplit |
haaksplit:
hǭksplet (L271p Venlo)
|
Een split in haakse vorm. [N 59, 90a]
II-7
|
32266 |
haalmes |
schilmes:
sxęlmɛts (L271p Venlo)
|
Lang mes met een gebogen blad en twee houten handvatten. De kuiper gebruikt het haalmes om de binnenzijde van de duig in de lengterichting licht uit te hollen. Zie ook afb. 210. [N E, 16; A 32, 7; monogr.]
II-12
|
29637 |
haam |
haam:
hām (L271p Venlo)
|
Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.]
I-10
|
33951 |
haambeslag |
beslag:
bǝslāx (L271p Venlo)
|
Platte ijzers die van voren op de haamspanen worden geslagen en waarvan de in elkaar passende uiteinden het slot vormen. Zie ook lemma Haamslot. [JG 1a; N 36, 11]
I-10
|
31166 |
haamblok |
haamlijst:
hāmlīst (L271p Venlo)
|
Het houten blok waarop men de binnenhaam in elkaar klopt. Linssen (1967, pag. 57) definieert het haamblok als volgt: "Houten blok bestaande uit twee of drie delen dat in horizontale doorsnee de omvang van een binnenhaam heeft en naar beneden dikker wordt. Bovenin wordt een houten spie in de spleet geslagen om de binnenhaam strak te laten staan; dit kan ook met een horizontaal aangebrachte grote schroef bereikt worden." Zie afb. 77. [N 36, 43; Li 1967, 57]
II-10
|
33952 |
haamkap |
kap:
kap (L271p Venlo),
verbindingsstuk:
verbindingsstuk (L271p Venlo)
|
Leren kap boven de plaats waar de twee haamkussens samenkomen, die dient om inwateren te beletten. [JG 1a, 1b; N 13, 8; N 36, 9b; monogr.]
I-10
|