25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (L271p Venlo)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hāgǝ (L271p Venlo)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L271p Venlo)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hak van schoen of voet
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
hak:
hak (L271p Venlo)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
19827 |
hakbord |
vloot:
hak de spinzie maar in de vloeët: hak de spinazie maar in de (hak)vloot Verklw. vluuëtje
vloeët (L271p Venlo)
|
(hak-)vloot
III-2-1
|
18791 |
haken |
crocheren (<fr.):
kersjére (L271p Venlo),
haken:
höke (L271p Venlo),
is later ingevoerd
hake (L271p Venlo)
|
haken (ww.) [SGV (1914)] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
haken en ogen:
hø̜̄k ɛn awgǝ (L271p Venlo)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
31921 |
hakken met een beitel |
hakken:
hakǝ (L271p Venlo),
uitkappen:
ūtkapǝ (L271p Venlo)
|
Met behulp van (houten) hamer en hakbeitel gaten of andere uitsparingen in het hout maken. [N 53, 46a-d; monogr.]
II-12
|
19692 |
hakmes |
hak:
hak (L271p Venlo),
heep:
hieəp (L271p Venlo),
hiëp (L271p Venlo),
Verklw. hieëpke
hieëp (L271p Venlo)
|
hakbijl met lang blad en korte steel || hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)] || handbijltje om groenten fijn te hakken || heep (bijl) [SGV (1914)]
III-2-1
|