28741 |
baai |
baai:
bāj (L271p Venlo)
|
Dik en grof wollen weefsel, op molton gelijkend flanel, meestal donkerrood, ook wel bruin, geel of blauw van kleur, waarvan onderkleren, vrouwenrokken, hemden voor zeelieden en boeren worden gemaakt (Van Dale, pag. 229). [N 62, 91; Gi 1.IV, 54; MW]
II-7
|
18321 |
baaien onderrok |
baaien onderrok:
baajen ónderrok (L271p Venlo),
baaien rok:
baaienrok (L271p Venlo),
baajerok (L271p Venlo)
|
onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18282 |
baalschort |
baal:
bij de boeren
baal (L271p Venlo),
slobber:
sloeber (L271p Venlo)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
glibberen:
gliebere (L271p Venlo),
liertsen:
liertse (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
slidderen:
sliddere (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
slidderen (L271p Venlo),
sliddərə (L271p Venlo),
sliedere (L271p Venlo),
[Met afbeelding (-> op sneeuw of ijs)]
sliddere (L271p Venlo)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden op een glijbaan. || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
bārt (L271p Venlo),
pluim:
plȳm (L271p Venlo)
|
De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4, II-6
|
34484 |
baarmoeder van de kip |
eileider:
eileider (L271p Venlo)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
babbelaer (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
babbelêr (L271p Venlo),
babbəlaer (L271p Venlo),
babbəlééər (L271p Venlo),
bàbbelèèr (L271p Venlo),
smeerlap:
sméérláp (L271p Venlo),
snoepje:
snuupkə (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
spekje:
spékske∂ (L271p Venlo)
|
babbelaar [SGV (1914)] || babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20278 |
baby, zuigeling |
kindje:
ein kiendje (L271p Venlo),
kiendje (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
niej kiendje
kiendje (L271p Venlo),
klein diertje:
klein deerke (L271p Venlo),
wat jongs:
wat jôngs (L271p Venlo),
zuigeling:
zügeling (L271p Venlo)
|
baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || pasgeboren baby || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)] || zuigeling
III-2-2
|
21163 |
bagagewagen |
bagagewagen:
bagaazjewage (L271p Venlo),
pakwagen:
pàkwáágə (L271p Venlo)
|
een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21185 |
baggermolen |
zandzuiger:
zandzuuger (L271p Venlo),
zàntzūūgər (L271p Venlo)
|
een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)]
III-3-1
|