18179 |
kousenband |
bindel:
bindel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
bingel (L271p Venlo),
elastiek:
illestick veur de kouse (L271p Venlo),
kousband:
kousband (L271p Venlo),
kousenband:
kousenband (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kousenbindel:
kouse-bindels (L271p Venlo),
kousebindel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kousenbindel (L271p Venlo)
|
kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
sajet:
sjet (L271p Venlo)
|
Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯tǝr (L271p Venlo)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
bohei (rh.):
behei (L271p Venlo),
larie:
larie (L271p Venlo),
poeha:
poeha (L271p Venlo),
pŏĕháá (L271p Venlo)
|
drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
deurkozijn:
deurkozijn (L271p Venlo),
raam:
rām (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraegske (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
krêgske (L271p Venlo),
krāx (L271p Venlo)
|
Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)]
II-7, III-1-3
|
18271 |
kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pellerien (L271p Venlo),
pelerinetje (<fr.):
pellerienke (L271p Venlo)
|
een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)] || kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29061 |
kraagpunt |
haak:
hǭk (L271p Venlo)
|
Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b]
II-7
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
hanengekraai:
hānǝgǝkręi̯ (L271p Venlo),
kraaien:
kręi̯ǝ (L271p Venlo),
krɛi̯ǝ (L271p Venlo)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoers (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
knoërs (L271p Venlo),
kraakbeen:
kraakbein (L271p Venlo)
|
kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|