23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kruusefiks (L271p Venlo),
kruussefiks (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kruutsefiks (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
(als t staande is).
kruusefiks (L271p Venlo),
kruis:
krauts (L271p Venlo),
kruu.ts (L271p Venlo),
kruu:ts (L271p Venlo),
kruuts (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
krūūts (L271p Venlo),
(als t niet staande is "t kruùts aan de moòr".
kruuts (L271p Venlo),
kruisbeeld:
kruu:tsbeeld (L271p Venlo),
kruutsbeeld (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kruutsbeelt (L271p Venlo),
kruisfix:
kruutsfiks (L271p Venlo),
kruislieveheer:
Kruutslevenĭĕr (L271p Venlo),
lieveheer:
Levenĭĕr (L271p Venlo),
onzelieveheer:
Slevenhier (L271p Venlo),
slivvenier (L271p Venlo)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krytsbɛi̯n (L271p Venlo)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
31911 |
kruisbeitel |
kruisbeitel:
krȳts˱bęjtǝl (L271p Venlo)
|
Beitel zonder handvat waarvan de beide uiteinden naar de tegenovergestelde kant haaks omgebogen zijn. De twee sneden vormen daarbij ten opzichte van elkaar een kruis. De kruisbeitel wordt gebruikt om met behulp van een hamer op moeilijk bereikbare plaatsen uitsparingen te hakken. Zie ook afb. 68. [N 53, 44]
II-12
|
33551 |
kruisbes |
stekbeer:
staekbaer (L271p Venlo),
staekbaere (L271p Venlo),
mv: -e
stèkbäre (L271p Venlo),
mv: -e(n)
staëkbaëre(n) (L271p Venlo),
mv: -re
staekbaere (L271p Venlo)
|
[DC 13 (1945)]kruisbes
I-7
|
23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
kruutsdaag (L271p Venlo)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisen:
kry:tsər (L271p Venlo)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
30340 |
kruishengsel |
bladscharnier:
blātsxarnīr (L271p Venlo),
hamburger:
hambørgǝr (L271p Venlo)
|
Soort hengsel dat op deuren ramen, luiken of hekken wordt bevestigd ten einde ze draaibaar te maken. Het bestaat uit twee ongelijke delen waarvan het lange, smalle, de 'veer', op de deur en het korte op het kozijn of in de muur wordt aangebracht. Zie ook afb. 60. De woordtypen 'staartgeheng', 'staartscharnier' en 'staartlee' zijn specifiek van toepassing op een hengsel waarvan beide veren even lang zijn. De bout is bij dit soort hengsels doorgaans vastgeklonken. [N 54, 79; monogr.]
II-9
|
31973 |
kruishout |
kruishout:
krȳtshǫlt (L271p Venlo)
|
Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.]
II-12
|
31976 |
kruishoutbeen |
kruishoutbalkje:
krȳtshǫlt˱bɛlǝkskǝ (L271p Venlo)
|
Het houten balkje dat met behulp van een klemspie verschuifbaar is bevestigd in het blok van het kruishout. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is een metalen kraspennetje bevestigd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191b]
II-12
|
31974 |
kruishoutblok |
kruishoutraampje:
krȳtshǫltrē̜mpkǝ (L271p Venlo)
|
Het vierkante, platte blokje van het kruishout waarin het verstelbare kruishoutbeen met behulp van een klemspie vastgezet kan worden. Zie ook afb. 101. [N 53, 191c]
II-12
|