21693 |
kwanselen |
sjacheren:
sjachere (L271p Venlo),
tuisen:
Van Dale: tuisen, 1. (veroud., gew.) ruilen.
tōēsse (L271p Venlo),
verkwanselen:
vərkwánsələ (L271p Venlo)
|
voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22406 |
kwart cent in het spel |
kontje:
kleinste steekknoop
kuntje (L271p Venlo),
oortje:
ø͂ͅrtjə (L271p Venlo)
|
Een kwart cent in het spel [partje, fieleke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25311 |
kwart el, maat van 17 cm |
vierdel:
vierel (L271p Venlo),
vèrrəl (L271p Venlo)
|
de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25341 |
kwart, vierde deel, maat |
vierdel:
ein verel eier, vijf en twintig eieren.
verel (L271p Venlo)
|
kwart, vierde deel
III-4-4
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwartel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
kwartel [SGV (1914)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24202 |
kwartelkoning |
kwartelkoning:
kwartelkeuning (L271p Venlo)
|
kwartelkoning (27 ook alleen te horen; s zomers; in grote weiland; tegen de avond en s nachts; zeldzaam; roep [rrerrrp, rrerrrp] of er over een kam wordt gestreken [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
kwartje (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)] || kwartje: Hier heb je een kwartje voor een ijsje [DC 41 (1966)]
III-3-1
|
32254 |
kwast, noest |
aast:
ǭs (L271p Venlo)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
kwastje:
kweskes (L271p Venlo),
kwéske (L271p Venlo),
kwéskəs (L271p Venlo)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24880 |
kweek |
puin:
pø̜i̯n (L271p Venlo),
puinen:
puine (mv.) (L271p Venlo),
pø̜i̯nǝ (L271p Venlo),
-
puinen (L271p Venlo),
puinə (L271p Venlo),
winde:
(hagewinde)
win (L271p Venlo)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweek (Agropyrum repens) [DC 26 (1954)] || kweekgras
I-5, III-4-3
|