19213 |
bedorven (persoon) |
verwend:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
vərwint (L271p Venlo)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34540 |
bedorven ei |
rot ei:
rot ęi̯ (L271p Venlo)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedonderen:
bədóndərə (L271p Venlo),
bedriegen:
bedreege (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
bedrege (L271p Venlo),
belazeren:
belazere (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
plat
belazere (L271p Venlo),
bemieteren:
bemietere (L271p Venlo),
bəmĭĕtərə (L271p Venlo),
beseibelen:
bezeibele (L271p Venlo),
commercieel
beziebele (L271p Venlo),
besodemieteren:
bəsoodəmietərə (L271p Venlo),
betoepen:
betoepe (L271p Venlo),
konkelfoezen:
kónkəlfōēzə (L271p Venlo),
verneuken:
verneuke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
vərneukə (L271p Venlo),
(arm).
verneuke (L271p Venlo)
|
bedriegen [SGV (1914)] || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)] || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
bedrieger:
bədreegər (L271p Venlo),
oplichter:
oplichter (L271p Venlo)
|
iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
achterhuis:
axtǝrhūs (L271p Venlo)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreuf (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
bedreuf zien (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
bədreuf (L271p Venlo),
droef:
dreuf (L271p Venlo),
droevig:
dreuvich (L271p Venlo)
|
bedroefd [SGV (1914)] || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtspreͅi̯ (L271p Venlo)
|
bedsprei [RND]
III-2-1
|
24426 |
beekprik |
negenoger:
negenuiger (L271p Venlo),
prik:
WLD
prik (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u de prik (rivierprik): heeft geen kaken, heeft kieuwopeningen en slechts één neusgat. Het is een roofvis die zich met de mond aan een prooi hecht en deze tot bloedens toe verwondt met een rasp apparaat. Hij heeft één cirkel van hoorntanden. De [N 83 (1981)] || negenoog
III-4-2
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
beeldhauwer (L271p Venlo),
bēlthoͅuwər (L271p Venlo)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
32123 |
beeldhouwersbeitel, beeldhouwersguts |
beeldhouwbeitel:
beeldhouwbeitel (L271p Venlo),
ornamentbeitel:
ornamentbeitel (L271p Venlo),
spatel:
spātǝl (L271p Venlo),
vlakke guts:
vlākǝ gøts (L271p Venlo)
|
In het algemeen een beitel die voor beeldhouwwerk wordt gebruikt. Sommige opgaven duiden een beitel aan waarvan het blad een specifieke vorm heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval met de woordtypen lepelguts, schepguts en spatel, die van toepassing zijn op een beitel met een spatelvormig, licht gebogen blad. [N 53, 45a-d; N 53, 45f]
II-12
|