31868 |
maaien |
maaien:
mɛi̯ǝ (L271p Venlo),
mɛjǝ (L271p Venlo),
mɛ̄i̯ǝ (L271p Venlo)
|
Een zwaaiende beweging met de schaaf maken waardoor het hout ongelijk geschaafd wordt. [N 53, 118] || Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.]
I-3, II-12
|
33027 |
maaien met de zicht |
afdoen:
āf˱dōn (L271p Venlo),
maaien:
[maaien] (L271p Venlo),
zichten:
zextǝ(n) (L271p Venlo)
|
Algemene benamingen voor de handeling van het maaien van het graan met de zicht. Vergelijk ook het lemma ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). De opgaven voor vraag N 15, 16f "slaan met de zicht" zijn grotendeels identiek met die voor de vragen "maaien", of "inkappen". Alleen werkelijke slaan-opgaven zijn ondergebracht in een apart lemma: ''slaan met de zicht'' (4.2.2). Wanneer het woordtype maaien is opgegeven in het zicht-gebied van kaart 19, dan moet dat geïnterpreteerd worden als "maaien in het algemeen"; de specifieke betekenis van maaien is immers "maaien met de zeis"; zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) in aflevering I.3, waar alle maaien-opgaven zijn gedocumenteerd. Zie voor de toelichting bij kaart 19 de algemene inleiding bij deze paragraaf. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [maaien] zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3.' [N 15, 16a; JG 1a, 1b; A 3, 38 en 40d; A 4, 28; A 23, 16; L 4, 38; L 20, 28; L 39, 41; L 48, 34.1; Lu 1, 16; Lu 2, 34.2; R 3, 65; div.; monogr.; add. uit N 15, 16f; L 40, 8]
I-4
|
32867 |
maaipad |
maaiersgaan:
mē̜i̯ǝrsgē̜n (L271p Venlo)
|
Lege gang of leeg pad dat ontstaat na het maaien van een baan graan; de gemaaide oppervlakte. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10). [N 15, 25a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
18150 |
maaivoeten |
sabelbenen:
sabelbein (L271p Venlo),
schaatsen:
dae schaats (L271p Venlo),
scháátsə (L271p Venlo)
|
maaibenen: Met de voeten buitenwaarts gaan (maaibenen, maaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20509 |
maaltijd |
eten:
éétə (L271p Venlo),
etenstijd:
aetestièd (L271p Venlo),
maal:
maol (L271p Venlo)
|
etenstijd || maaltijd || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20593 |
maaltijd in de voormiddag |
halfelfje:
afgeschaft
half elfke (L271p Venlo),
soms
halfelfke (L271p Venlo)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 10 uur 30 [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: morgen [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33891 |
maanblind paard |
(het heeft een) maanoog:
mǭnǫu̯x (L271p Venlo),
maanoger:
mǭnø̜i̯gǝr (L271p Venlo)
|
Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v]
I-9
|
22320 |
maandag na driekoningen |
koppermaandag:
kopper maondaag (L271p Venlo),
koppermaondaag (L271p Venlo),
maandag na driekoningen:
maondaag nao Dreejkeujninge (L271p Venlo),
maondaag nao Dreekunninge (L271p Venlo),
maondaag nòò Driekeuninge (L271p Venlo)
|
Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22438 |
maandag voor aswoensdag |
carnavalsmaandag:
karnavalsmōͅndāx (L271p Venlo),
vastelavondsmaandag:
Vastelaoves-Maondaag (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
vastelaovesmaondaag (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)] || naam voor de maandag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)]
III-3-2
|
23512 |
maandstonde |
maanddienst:
maonddeens (L271p Venlo)
|
Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|