22677 |
bekkens |
bekkens:
beͅkəs (L271p Venlo),
deksels:
deksels (L271p Venlo),
klaters:
klaters (L271p Venlo),
schellen:
sxeͅlə (L271p Venlo)
|
Bekkens van een trom. || Het muziekinstrument dat bestaat uit twee koperen schijven met leren handvaten, die tegen elkaar geslagen worden [bekkens, schellen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
beköstige (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
betalen:
kan ik neet betale (L271p Venlo)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21357 |
bekvechten |
herrin:
herrieje (L271p Venlo),
muilvechten:
moelvechte (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
mōēlvechtə (L271p Venlo),
strevelen:
WNT: strevelen, B) 1. strijd voeren; - 2. tegenspreken. In Limb. [z. Onze Volkstaal 2, blz. 229b]
straevele (L271p Venlo)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)] || redetwisten [SGV (1914)] || ruzie maken door woorden [afstrijden, rikrooien, kerwee hebben, strijden, muilvech-ten, smoelvechten, opstrijden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25075 |
belangrijk, van belang |
belangrijk:
belangriêk (L271p Venlo),
van belang:
van bəlàng (L271p Venlo)
|
van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21715 |
belasting |
belasting:
belasting (L271p Venlo),
taks (<fr.):
tàks (L271p Venlo)
|
de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21716 |
belastingbiljet |
aanslag:
aanslaag (L271p Venlo),
belastingbiljet:
bəlàstingbiljèt (L271p Venlo)
|
het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29051 |
beleg |
belegsel:
bǝlęxsǝl (L271p Venlo)
|
Stuk stof waarmee sommige delen van een kledingstuk ter versterking belegd worden of het stofdeel dat gebruikt wordt om de rafelkanten van een kledingstuk af te werken op plaatsen als de hals, het armsgat en sluitingen voor en achter. Er worden drie categorieën beleg onderscheiden: beleg op vorm, aangeknipt beleg, dat in wezen een soort beleg op vorm is, en schuingeknipt beleg (Het Beste Naaiboek, pag. 192). Een beleg op vorm bestaat meestal uit verschillende stukken die geknipt worden in de vorm van het deel dat ermee wordt afgewerkt. De afzonderlijke stukken worden aan elkaar genaaid, zodat ze een compleet belegstuk vormen dat langs de rafelkant wordt genaaid. Een aangeknipt beleg is een verlengstuk van het kledingstuk. Een schuin beleg is een smalle bies van schuingeknipte dunne stof die in de vorm kan worden gestreken voor het af te werken deel (Het Beste Naaiboek, pag. 192). [N 59, 114a; N 62, 32; Gi 1.IV, 33; MW]
II-7
|
30363 |
belegplaat |
slotplaat:
slǭtplāt (L271p Venlo)
|
De voorplaat van een insteekslot waaraan het eigenlijke slot is bevestigd en die op de kant van de deur in het hout wordt vastgeschroefd. Zie ook het lemma 'Insteekslot'. [N 54, 103d]
II-9
|
33960 |
bellen aan het haam |
kloters:
klǭtǝrs (L271p Venlo),
rosbellen:
ros˱bɛlǝ (L271p Venlo),
schellenkrans:
sxɛlǝkrans (L271p Venlo
[(7 à 8 bellen)]
)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
23951 |
belofte |
belofte:
belofte (L271p Venlo)
|
Een belofte. [N 96D (1989)]
III-3-3
|