24215 |
nest |
bocht:
buch (L271p Venlo),
bóch (L271p Venlo),
bôg (L271p Venlo),
o bijna oo
boch (L271p Venlo),
nest:
nis (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
vogelnestje:
dim.
vogelnisje (L271p Venlo)
|
nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
bocht:
bôch (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
nest:
nes (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
WLD
nis (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
bochten:
bóchte (L271p Venlo),
bôgte (L271p Venlo),
(geplaatst bij nest maken)
bôchte (L271p Venlo),
nestelen:
nistele (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
nesten:
nistə (L271p Venlo),
timmeren:
tummere (L271p Venlo)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] || nestelen
III-4-1
|
29090 |
nestelgaatje (bij knoopsgat) |
oogje:
ø̜jxskǝ (L271p Venlo)
|
Het peervormige gaatje aan de voorkant van een knoopsgat. [N 59, 140]
II-7
|
24217 |
nestkastje |
nestkastje:
neskesje (L271p Venlo)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
haast vlug:
haos vlök (L271p Venlo),
uitvliegen:
oetgevlaoge (L271p Venlo),
oêtvlege (L271p Venlo),
ōēt vléégə (L271p Venlo)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
25594 |
netborstel |
strijkborstel:
strīkbø̜rstǝl (L271p Venlo)
|
Borstel, kwast of handveger die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. Volgens informanten (in L 289b, L 318b en Q 18, Q 112b) gebeurt dit ook wel met de hand. [N 29, 40b; monogr.]
II-1
|
28782 |
neteldoek |
doek:
dōk (L271p Venlo)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
34104 |
netmaag |
maag:
māx (L271p Venlo)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
17608 |
neus |
neus:
neus (L271p Venlo)
|
neus [SGV (1914)]
III-1-1
|