23457 |
opening in een galmgat |
galmgat:
galmgaat (L271p Venlo)
|
Elk van de openingen in zon venster [schal-laok,-loch?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29033 |
openpersen |
openpersen:
ǭpǝpɛrsǝ (L271p Venlo)
|
De naden aan weerszijden platpersen of openpersen. [N 59, 186]
II-7
|
18163 |
opereren |
opereren:
oopəreerə (L271p Venlo),
operere (L271p Venlo),
operére (L271p Venlo),
snijden:
snieje (L271p Venlo)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17552 |
opgeblazen van lijf |
een dikke buik hebben:
einen dieken boèk hebbe (L271p Venlo)
|
opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20717 |
opgewarmde koffie |
larie:
Syst. WBD
laarie (L271p Venlo),
opgewarmde koffie:
Syst. WBD
opgewermde kóffie (L271p Venlo),
zauwel:
Syst. WBD
sauwel (L271p Venlo)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18524 |
opgezette zak |
buitentas:
de boête tes (L271p Venlo)
|
een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
22402 |
opgooien (tossen) |
kruis of munt gooien:
kry(3)̄ts oͅf mønt gūjə (L271p Venlo),
opgooien:
opgoeije (L271p Venlo),
opgoeje (L271p Venlo)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pøl (L271p Venlo),
pulletje:
pø̜lkǝ (L271p Venlo)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
18218 |
ophanger |
lits:
lits (L271p Venlo),
lus:
løs (L271p Venlo),
ophanger:
ophenger (L271p Venlo),
ophęŋǝr (L271p Venlo)
|
het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] || lus aan snoer voor het vastmaken van een kledingstuk of handdoek
II-7, III-1-3
|
19293 |
ophitsen |
opstoken:
opstoeke (L271p Venlo),
ópstaokə (L271p Venlo),
stoken:
stäöke (L271p Venlo)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] || ophitsen
III-1-4
|