34275 |
scheuken |
schobben:
sxubǝ (L271p Venlo)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
sxōrpǭl (L271p Venlo)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
29113 |
scheur |
scheur:
sxø̄r (L271p Venlo)
|
Scheur in een kledingstuk. Zie wat betreft het woordtype vijf de toelichting bij het lemma ɛwinkelhaakɛ.' [N 59, 192a; N 62, 43b]
II-7
|
18069 |
scheurbuik |
opgezwollen tandvlees:
opgezwalle tandvleis (L271p Venlo),
scheurbuik:
scheurbok (L271p Venlo),
scheurbōēk (L271p Venlo)
|
Scheurbuik: ziekte die ontstaat door gemis van vers fruit en verse groente en die zich openbaart door zwellingen en bloedingen van het tandvlees, het losstaan der tanden, etc. (scheurbot, blauwschuit, scorbuut). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26397 |
scheut |
kien:
kēn (L271p Venlo)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
31995 |
scheve hoek |
geer:
gēr (L271p Venlo)
|
Een hoek die scheef loopt, dus niet zuiver rechthoekig is. [N 53, 202]
II-12
|
33908 |
schiefelbeen |
schiefeltjes:
sxȳfǝlkǝs (L271p Venlo)
|
Schiefels zijn harde beenwoekeringen aan het het pijpbeen, bij jonge paarden meestal aan het voorbeen onder de knie, als gevolg van bepaalde spanningen, stoten, strijken e.d. Als deze afwijking het kniegewricht of de buigpezen verhindert goed te functioneren, kan ze een peesontsteking veroorzaken, met chronische kreupelheid als gevolg, wat zelden voorkomt. De beenvorming blijft evenwel. Zie afbeelding 22. [N 8, 32.6, 32.14, 90d en 90e; monogr.]
I-9
|
17823 |
schielijk vallen |
vallen:
Is algemener [RK].
? valle (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
vàllə (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
vlot vallen:
flot valle (L271p Venlo)
|
vallen, Snel, schielijk ~ (brussen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31909 |
schietbeitel |
schietbeitel:
sxēt˱bęjtǝl (L271p Venlo)
|
Houtbeitel met een vrij dik en smal beitelblad, dat aan de voorkant een smalle, schuingeslepen zijde heeft. De schietbeitel wordt gebruikt voor het kappen van smalle gaten, bijvoorbeeld voor houtverbindingen. Zie ook afb. 66. [N 47, 11d; N 53, 38; monogr.]
II-12
|
21365 |
schieten |
schieten:
scheete (L271p Venlo)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|