31961 |
schroeven |
schroeven:
sxrūvǝ (L271p Venlo)
|
Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.]
II-12
|
31957 |
schroevendraaier |
schroevendraaier:
sxrūvǝndrɛjǝr (L271p Venlo)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
20489 |
schrokken |
buffelen:
buffelə (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
mogen:
meuge (L271p Venlo),
schransen:
schranse (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
schransə (L271p Venlo),
schránsə (L271p Venlo),
schrokken:
schroekə (L271p Venlo),
schrokke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
schròkke (L271p Venlo),
schròkkə (L271p Venlo),
slokken:
sloeke (L271p Venlo),
slŏĕke (L271p Venlo),
vreten:
vraetə (L271p Venlo),
vrétə (L271p Venlo),
vréétə (L271p Venlo),
zwelgen:
zwelge (L271p Venlo)
|
schrokken [SGV (1914)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31260 |
schroodbeitel |
schroder:
sxrȳǝr (L271p Venlo)
|
Brede, zeer korte beitel die met zijn staart in het gat van het aambeeld geplaatst wordt. Op de schroodbeitel kunnen gloeiende staven ijzer doorgehakt worden. Zie ook afb. 20. [N 33, 44]
II-11
|
24374 |
schub |
schub:
schub (L271p Venlo),
schôbbe (L271p Venlo),
schöbbe (L271p Venlo),
WLD
schöb (L271p Venlo),
schöbbə (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bedeesd:
bədees (L271p Venlo),
bleu:
bluuë (L271p Venlo),
bluë (L271p Venlo),
blöt (L271p Venlo),
schuchter:
schuchtər (L271p Venlo),
sneu:
snuë (L271p Venlo),
verlegen:
verlaege (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
schokkelen:
schoegele (L271p Venlo),
schuddelen:
schöddele (L271p Venlo),
schudden:
WLD
schöddə (L271p Venlo)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
kleierburstel (L271p Venlo),
kleierbörstel (L271p Venlo),
kleͅi̯ərbøͅrstəl (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
meubelborstel:
møͅi̯bəlbøͅrstəl (L271p Venlo)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
30367 |
schuifdeurslot |
klinkslot:
kleŋkslǭt (L271p Venlo)
|
Slot waarvan de schotel bij het omdraaien van de sleutel een kromlijnige beweging maakt waardoor deze in een oog van de tegenoverliggende deur valt. Het slot wordt vooral gebruikt voor het afsluiten van schuifdeuren. [N 54, 104a]
II-9
|
31416 |
schuifdrilboor |
drilboor:
drelbǭr (L271p Venlo)
|
Handboor voor het boren van kleine gaatjes in hout of triplex. De schuifdrilboor wordt in beweging gezet door het op en neer bewegen van een klos met inwendige spiraalrug over een daarin passende boorspil met spiraalgroef. Het werktuig wordt op het werkstuk gedrukt door met de hand of de borst te duwen op de houten knop die zich aan de bovenzijde van het werktuig bevindt. Zie ook afb. 83. [N 53, 170a]
II-12
|