31764 |
spantouw van de spanzaag |
spantouw:
spantǫw (L271p Venlo),
touw:
tǫw (L271p Venlo)
|
Het touw aan de bovenzijde van het spanzaagraam waarmee de spanzaagarmen en het zaagblad worden opgespannen. Zie ook afb. 18. [N 53, 8a; N I, 1a; monogr.]
II-12
|
31760 |
spanzaag |
spanzaag:
spanzāx (L271p Venlo),
zaag:
zāx (L271p Venlo)
|
Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.]
II-12
|
31762 |
spanzaagarmen |
armen:
ɛrǝm (L271p Venlo)
|
De twee korte, verticale delen waartussen het zaagblad door middel van de stelknoppen ingespannen wordt. De armen dienen bij sommige spanzagen ook als handvat. Zie ook afb. 18. [N 53, 8e; N I, 1 add.]
II-12
|
24618 |
spar |
fijnden:
fien-dén (L271p Venlo),
spar:
WLD
spar (L271p Venlo),
spàr (L271p Venlo)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21895 |
sparen |
ophopen:
ophuipe (L271p Venlo),
sparen:
spare (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
spààzrə (L271p Venlo)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
spertele (L271p Venlo)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18091 |
spatader |
spatader:
spataor (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
spataore (L271p Venlo),
spatoar (L271p Venlo),
spátaor (L271p Venlo)
|
spatader [SGV (1914)] || Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32052 |
spatpen |
gemenageerde pen:
gǝmēnažērdǝ pɛn (L271p Venlo)
|
Het kleine deel van een pen dat bij het menageren niet wordt weggehaald. Het heeft tot doel het kromtrekken van de verbinding te verhinderen. Zie ook afb. 140. [N 54, 62b]
II-12
|
24993 |
spatten |
spatten:
spatte (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
spàttə (L271p Venlo),
spetteren:
spèttərə (L271p Venlo)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] || spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
speklasie (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
speculatiemannetje:
speklasiemenke (L271p Venlo),
Syst. WBD Ein ~ is een stukje speculaas van welke vorm dan ook. Het is altijd een speklasie-menke.
speklasie-menkes (L271p Venlo),
speculatiepopje:
speklasiepöpke (L271p Venlo)
|
speculaas [N 29 (1967)] || speculaasje || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|