28995 |
tegenzomen, tegennaaien |
tegenzomen:
tēgǝzø̜jmǝ (L271p Venlo)
|
Tegen iets anders aan zomen. [Gi 1.IV, 31]
II-7
|
31983 |
tekenaar |
constructietekenaar:
konstrøksitęjkǝnē̜r (L271p Venlo)
|
De persoon die de werktekeningen maakt. [N 53, 205c]
II-12
|
31982 |
tekenen |
constructietekenen:
konstrøksitęjkǝnǝ (L271p Venlo)
|
ksitęjkǝnǝ L 271; een constructietekening maken: ęjn kǫnštrøksitęjkǝne [N 53, 205a]
II-12
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
tillefoon (L271p Venlo),
tiləfoon (L271p Venlo)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
cel:
cel (L271p Venlo),
telefooncel:
tiləfoonsèl (L271p Venlo)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
tillegram (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
tiləgràm (L271p Venlo)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)] || telegram [SGV (1914)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
kweken:
kwēkǝ (L271p Venlo)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
bedonderd:
bədondərt (L271p Venlo),
beteuterd:
beteuterd (L271p Venlo),
bəteutərt (L271p Venlo),
dae kiek beteutert (L271p Venlo),
sneu:
snew (L271p Venlo),
teleurgesteld:
teleurgesteld (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] || niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18984 |
teleurstellen |
tegenvallen:
taegevalle (L271p Venlo),
teleurstellen:
təleurstellə (L271p Venlo)
|
niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26248 |
tempel |
breedhouder:
bręjthaldǝr (L271p Venlo)
|
Breedhouder, spanstok. Tweedelige lat die naar willekeur langer of korter gemaakt kan worden. Aan de uiteinden zitten fijne tandjes die in de zelfkant van het weefsel grijpen (Van de Ven, pag. 43). Het weefsel wordt hiermee op breedte gehouden. [N 39, 117a; monogr.]
II-7
|