33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
kling:
kleŋ (L271p Venlo),
lijf:
liǝf (L271p Venlo),
vazel:
vāzǝl (L271p Venlo)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
19454 |
vak van een kast |
schot:
schot (L271p Venlo),
vak:
vak (L271p Venlo),
Verklw. vekske
vak (L271p Venlo)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)] || vak in kast of winkel
III-2-1
|
23103 |
vak van hinkelperk |
hinkelkotje:
hinkelko(e)tje (L271p Venlo),
hinkelkotje (L271p Venlo),
kotje:
kotje (L271p Venlo),
Bijv. hinkelkoetje hinkelbaan.
koetje (L271p Venlo)
|
2. Vak van hinkelbaan. || hinkelspel || Met strepen aangegeven ruimte voor het spelen van straatspelletjes. || Voor kinderspel.
III-3-2
|
30177 |
vakwerkbouw |
vakwerkhuizer:
vakwęrǝkhȳzǝr (L271p Venlo)
|
Bouwwijze die zich kenmerkt door het feit dat het muurwerk ervan is samengesteld uit een geraamte van staande, liggende en soms ook diagonaal lopende houten balken. Zie ook afb. 46. Bij de vakwerkbouw ging men als volgt te werk. Rechtop in de grond plaatste men ruw behakte, houten balken langs de hele omtrek van het te bouwen huis. Daar tussenin spande men regels, horizontaal lopende balken. Tussen deze regels werd een vlechtwerk van latten en twijgen bevestigd. Hierover smeerde men vervolgens een laag leem waardoor koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens- of mensenhaar was gemengd. Nadat deze eerste leemlaag was gedroogd, werd meestal nog een tweede laag aangebracht, die glad werd afgewerkt. Wanneer ook deze laag droog was, werd het geheel met kalk gewit. In plaats van een vlechtwerk werd ook wel metselwerk tussen de balken aangebracht. De balken werden in een aantal plaatsen zwart geverfd. In Q 208 noemde men dit: 'zwarten' ('šw'tsǝ'). Het onderste gedeelte van de muren, in Q 121 'sokkel' ('zǫkǝl') genoemd, werd met teer zwart gemaakt. Sommige invullers (bijvoorbeeld uit Q 20 en Q 113) vermelden ook het gebruik van een natuur- of bakstenen fundament waarop het raamwerk werd geplaatst. In Q 20 werd zo'n gemetselde fundering met de term 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') en in Q 196 en Q 196a met 'gescheut' ('gǝšø̄j') aangeduid. Volgens Lochtman (pag. 28) was het nadeel van dit soort behuizingen dat er zich vaak wandluizen in de leem nestelden. In Q 121 werden dergelijke huizen dan ook geringschattend 'wantsenboeden' ('wantsǝbūdǝ') genoemd. [N 31, 45a; N 4A, 52f; monogr.; Vld]
II-9
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgordien (L271p Venlo)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (L271p Venlo)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
vals (L271p Venlo)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22333 |
vals spel |
foetelen:
foetele (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
oneerlijk spel:
onierlijk spel (L271p Venlo),
vals spelen:
vals speule (L271p Venlo)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
fūtələ (L271p Venlo),
vals spelen:
Sub vals. [Met afbeelding].
vals speule (L271p Venlo)
|
Vals spelen. || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] || Valsch spelen.
III-3-2
|
32058 |
vals verstek |
verschoven verstek:
vǝrsxǭvǝ vǝrstē̜k (L271p Venlo)
|
Hoekverbinding waarbij de uiteinden van de twee delen niet onder een hoek van 45° tegen elkaar staan of waarbij beide delen niet even breed zijn. Zie ook afb. 144. [N 54, 57b]
II-12
|