e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L271p plaats=Venlo

Overzicht

Gevonden: 7326
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenwormkruid kruidwis: krutwes (Venlo), reindersknoop: reindersknuup (Venlo), wormzaadje: wormzäödje (Venlo) boerenwormkruid || Tanacetum vulgare L. Een algemeen voorkomende 60 tot 120 cm hoge plant in akkerranden, wegbermen en op stortplaatsen met veervormig samengestelde bladeren, die fijn ingesneden zijn. De kleine ronde knalgele bloempjes, die knopvormig zijn, groeien in een schermvormige tuil en bloeien van juli tot de herfst. De plant is een oud medicinaal kruid en maakt een vast onderdeel uit van de kruidwis. Het maken van een kruidwis is een zeer oud, voorchristelijk (later gekerstend, kruidwissen worden soms nog op 15 augustus gewijd) gebruik waarbij wilde kruiden worden samengebonden en opgehangen in hius of in de stal om onheil, ziekten, bliksem e.d. af te weren. Het kruid is nauw verwant aan het moederkruid, vandaar de typen met mater; het werd veel gebruikt tegen wormen, vandaar de typen met worm-. Zie Verdingh 1987, 5 en Claes 1990. [A 60A, 80; monogr.] I-5, III-4-3
boerenzwaluw, zwaluw boerenzwalm: boërezwalm (Venlo), zwalm: zwalm (Venlo, ... ), zwalum (Venlo), zwaləm (Venlo) boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] III-4-1
boerin bazin: báázin (Venlo), boerenvrouwlui (coll.): burǝvrǫu̯lȳ (Venlo), boerin: boerin (Venlo, ... ), bōērin (Venlo), buren (Venlo), dees boerin (Venlo), die borin (Venlo), meun: mø̄n (Venlo), mevrouw: mevrouw (Venlo), vrouw: vrouw (Venlo) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)] || de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] I-6, III-3-1
boertig boertig: bŏĕrtich (Venlo), drollig: dròllich (Venlo), gemeen: gemein (Venlo), niet fijn: neet fien (Venlo), ordinair: Soms zo genoemd.  ordinair (Venlo), plat: plat (Venlo), vies: fiês (Venlo) met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)] III-1-4
boertje boertje: boertje (Venlo, ... ), buurke (Venlo) boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)] III-2-2
boertje, kleine boer boertje: būrkǝ (Venlo), keutelboertje: kø̄tǝlbyǝrkǝ (Venlo), keuter: kø̄tǝr (Venlo) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boete boete: boete (Venlo, ... ), bŏĕtə (Venlo) Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)] III-3-1, III-3-3
boezem goot: de gūēt (Venlo) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)] III-1-1
boezeroen blauwe kiel: blauwe keel (Venlo), boerenkiel: boerekeel (Venlo), boezeroen: bazeroel (Venlo), bazzeroel (Venlo, ... ), boezeroel (Venlo, ... ), boezeroen (Venlo, ... ), ( ten noorden van de stad wordt het ook wel -).  baszeroel (Venlo), kiel: keel (Venlo, ... ), werkhemd: werkhaemd (Venlo) boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] || Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men den boezeroen of katoenen werkkiel? [DC 09 (1940)] III-1-3
bof bof: bof (Venlo), bóf (Venlo), bôf (Venlo) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] III-1-2