24697 |
wollegras |
wollegras:
idem
wollegras (L271p Venlo)
|
wollegras [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
18132 |
wonde |
blessure:
blessuur (L271p Venlo),
wonde:
wónt (L271p Venlo)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23337 |
wonder |
wonder:
(o; bijna oo).
wonder (L271p Venlo)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
23919 |
wonderdoener |
wonderdoener:
wónderdooner (L271p Venlo)
|
Een wonderdoener. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wónderen doon (L271p Venlo)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hoeze (L271p Venlo),
hoèze (L271p Venlo),
nestelen:
genisteld (L271p Venlo),
nistele (L271p Venlo),
nesten:
nistə (L271p Venlo),
wonen:
woeëne (L271p Venlo),
woëne (L271p Venlo),
wōēnə (L271p Venlo),
wuənə (L271p Venlo)
|
(be)wonen || een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1, III-4-1
|
22722 |
woonwagen |
woonwagen:
woênwage (L271p Venlo),
wōēnwáágə (L271p Venlo)
|
De woonwagen van kermisklanten [karrakiekast, brak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21267 |
woord |
woord:
woard (L271p Venlo),
woͅrt (L271p Venlo)
|
woord [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
30806 |
worm- en horzelgat |
daasplaats:
dāsplāts (L271p Venlo)
|
Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7]
II-10
|
34202 |
wormbulten |
horzelbulten:
hǫrzǝlbø̜ltǝ (L271p Venlo)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|