33653 |
braakland |
braakland:
braakland (L271p Venlo)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brǭklegǝ (L271p Venlo),
schom:
sxōm (L271p Venlo),
zomerlagen:
zomǝrlǭgǝ (L271p Venlo)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
braam:
brǭm (L271p Venlo)
|
Het ruige, rafelige randje dat bij het slijpen ontstaat op de snede van de beitel. De braam kan worden verwijderd met behulp van de wetsteen. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 50; monogr.]
II-12
|
24501 |
braambes |
bramelen:
braomel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
braomele (mv.) (L271p Venlo),
braomelen (L271p Venlo),
broamel (L271p Venlo),
brōͅmələ (L271p Venlo)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brōmǝlǝ (L271p Venlo),
brǭmǝlǝ (L271p Venlo)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
bramelen:
braomele (L271p Venlo),
WLD
braomel (L271p Venlo),
braomələ (L271p Venlo),
bramelenstruik:
brómelestroek (L271p Venlo),
zaaknaam
broamelestrōēk (L271p Venlo)
|
braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
braoje (L271p Venlo),
broaje (L271p Venlo)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
brake (L271p Venlo),
breken:
brē̜kǝ (L271p Venlo),
kalfjes maken:
kelfkes make (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kalveren:
kalvere (L271p Venlo),
keuken:
kaöke (L271p Venlo),
käöke (L271p Venlo),
kitsen:
WNT: kitsen (IX), Klanknabootsende benaming voor: (Vocht) straalsgewijze tusschen de tanden door uitspuwen.
kitse (L271p Venlo),
kotsen:
kotse (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kótse (L271p Venlo),
kôtse (L271p Venlo),
Minder net.
kôtse (L271p Venlo),
overgeven:
euvergaeve (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
spijen:
speeje (L271p Venlo),
speje (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || kotsen [SGV (1914)] || Overgeven - Kent men het woord kokken, koken i.b.v. overgeven, neiging hebben tot overgeven? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
II-1, III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvlaai:
Syst. WBD
braomele-flaaj (L271p Venlo),
bramelvlaai:
Syst. WBD
braomelflaaj (L271p Venlo),
braomelvlaai (L271p Venlo)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandblaor (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|