e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dominicaan dominicaan: dominicaan (Venlo) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3
domino domino: domino (Venlo, ... ) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man boterkop: cf. WNT III-1, kol. 735 s.v. "bottekop - botkop"= domkop, stommerd etc.  bótterkop (Venlo), domoor: dómōēr (Venlo), drikus: driekus (Venlo), duppen: döppe (Venlo), hoofdje look: cf. Schuermans s.v. "hotje, hodje, hokke"= klomp hout, blokje hout, houten blokje; cf. Schuermans s.v. "hut, hutje"= struik; een zekere hoeveelheid  hötjelouk (Venlo), klots: cf. WNT VII-2 kol. 4385 s.v. "klots (I) 2. Bij overdracht --- benaming voor een lomperd, een onbehouwen mens  klots (Venlo), klotskop: klotskop (Venlo, ... ), lomperd: lômperd (Venlo), stommerik: stommerik (Venlo), tinus: tienes (Venlo), uilskuiken: uulskùùke (Venlo) dom persoon || domme man || dommerik || domoor || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] || stommerik III-1-4
domme vrouw dultje: dölkə (Venlo), trien: trien (Venlo), trui: truuj (Venlo) domme gans || domme vrouw || een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen dompelen: dompelen (Venlo), dòmpələ (Venlo), dopen: duipe (Venlo), duipə (Venlo), doppen: duipe (Venlo), onderdompelen: ônderdômpele (Venlo), onderduwen: onderdouwe (Venlo), onderdouwen (Venlo), soppen: soppe (Venlo), sóppə (Venlo) dompelen [SGV (1914)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje donderbeestje: donderbieësje (Venlo), hommelbeestje: hōmmelbīēsjes (Venlo), hómmelbieësje (Venlo) donderbeestje || donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] || onweersvliegje III-4-2
donderdag voor carnaval truiendag: NB truuj: 1. Domme gans; 2. boersige vrouw.  truujendaag (Venlo) De donderdag voor carnaval waarop als "truuj"verklede vrouwen hun eigen "vastelaovend"vieren in het stadsdeel Blerick. III-3-2
donderen donderen: dondere (Venlo), donderen (Venlo), hommelen: hommel (Venlo), hommele (Venlo), hómmel (Venlo), hómmele (Venlo), hômmele (Venlo), ’t hómmelt (Venlo) donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] || donderen, onweren III-4-4
donderslag donderslag: donderslaag (Venlo), ənnə do͂ndər sláách (Venlo), knetterslag: knéttərslààch (Venlo), nutte donderslag: unne nutte dōnderslaag (Venlo), slag: eine slaog (Venlo) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk donderkoppen: donderköp (Venlo), donderkoppen in de lucht: d’r zitte dónderköp in de lóch (Venlo), donderlucht: do͂ndərlo͂ch (Venlo), dóndər lóch (Venlo), hommellucht: hòəmelluch (Venlo), hommelschoer: hômmelschoor (Venlo) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4