e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grijpen naar grijpen: griëpe (Venlo), nao iets griepe (Venlo), nao wat grièpe (Venlo), noa iets griepe (Venlo) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] || reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)] III-1-2
gril gril: gril (Venlo, ... ), kuur: kūūr (Venlo), nuk: nuk (Venlo) een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)] III-1-4
grinniken grijnzen: greinze (Venlo), grinniken: grinikke (Venlo), grinnikke (Venlo), grinnikkə (Venlo) lachen, niet hardop en met een knorrend bijgeluid, soms spottend [grinniken, grinnieken, gabberen, gramelen, gremelen] [N 85 (1981)] III-1-4
groef groef: grōf (Venlo) De met behulp van een ploegschaaf aangebrachte sleuf in de zijkant van een vloerdeel. [N 54, 132b] II-9
groefpasser groefsnijder: grōfsni-jǝr (Venlo) Het verstelbaar tweebenig werktuig om een gleuf in het leer uit te zetten. Met het lange been gaat men langs de buitenkant van een riem, zodat het korte been met de punt op de gewenste afstand evenwijdig aan de rand een groef maakt (Linssen 1967, pag. 53). [N 36, 32; N 36, 33; N 36, 30] II-10
groefschaaf groefschaaf: grōfsxāf (Venlo) De schaaf van de ploegschaafset waarmee men de groeven schaaft. Zie afb. 42 en vergelijk ook het lemma ɛgroefɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 68a-b] II-12
groei, wasdom groei: WLD  greuj (Venlo), grèùj (Venlo), wasdom: wasdom (Venlo) Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)] III-4-3
groeien groeien: greuie (Venlo), greuje (Venlo, ... ), greujen (Venlo), grøi̯ǝ (Venlo), grøjə (Venlo), grø̄i̯ǝ (Venlo), groter worden: groete weren (Venlo), grutter waere (Venlo), grutər wèrə (Venlo), wassen: wàssə (Venlo) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
groeien, wassen groeien: WLD  greuje (Venlo), grèùjə (Venlo), wassen: wasse (Venlo), WLD  wassə (Venlo) Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groeizaam weer groeizaam (weer): greujzaam (Venlo), greujzaam waer (Venlo), mals (weer): mals waer (Venlo), vet weer: vet waer (Venlo) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4