e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het vuur doven blussen: van brand  blusse (Venlo), doven: douve (Venlo), ⁄t veur douve (Venlo), ⁄t veur in de kachel (in d⁄n aove) douve (Venlo), van kaars  douve (Venlo), laten uitgaan: de kachel laote oetgaon (Venlo), laote oetgaon (Venlo), ⁄t veur in de kachel laote ōētgaon (Venlo), uit laten gaan: (et veur) oet laote gaon (Venlo), het veur oet laote gaon (Venlo), oêt laote gaon (Venlo), ⁄t veur oet laote gaon (Venlo), uitdoven: et veur oetdaove (Venlo), ⁄t veur oètdouve (Venlo) doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)] III-2-1
hete bliksem hete bliksem: Syst. WBD  heite bliksem (Venlo, ... ), heiten bliksem (Venlo, ... ), himmel und erde: Syst. WBD  himmel und aerd (Venlo) Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heten heten: heite (Venlo, ... ) heeten [SGV (1914)] || heten [DC 37 (1964)] III-2-2
heukeling hoopje: hø̜pkǝ (Venlo), oppertje: ø̜pǝrkǝ (Venlo) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uitspreiden: utspręi̯ǝ (Venlo) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: höp (Venlo) heup [SGV (1914)] III-1-1
heupjicht ischias: iĕsiĕjàs (Venlo), isias (Venlo), isiejas (Venlo), scheut in zij: scheut in de ziej (Venlo) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] III-1-2
heupwijdte, zitwijdte votwijdte: vōtwiǝtǝ (Venlo), vǫtwiǝtǝ (Venlo) Maat gemeten om het dikste deel van het zitvlak, met voor heren twee vingers speling tussen de maatband en het lichaam. [N 59, 44d; N 59, 44c; N 62, 2b] II-7
heuvel, kleine hoogte bergje: bergske (Venlo), bult: bult (Venlo), bôlt (Venlo), bölt (Venlo, ... ), heuvel: heuvəl (Venlo), heuveltje: heuvelke (Venlo), hoogte: huuëgte (Venlo), huëgte (Venlo), hūūgte (Venlo), hūūgtə (Venlo), hûûgte (Venlo), hûûgtə (Venlo), rug: rök (Venlo), verhoogsel: verhuëgsel (Venlo) een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4
hevige slag kladderdats: kladderdaats (Venlo), klats: klàts (Venlo) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4