e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moeilijk vooruitkomen hompelen: hòmpele (Venlo), niet goed vooruitkomen: neet good veuroèt kómme (Venlo), schoffelen: schoefele (Venlo), strompelen: strompelen (Venlo) lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2
moeite moeite: meu(j)te (Venlo), mujte (Venlo) moeite || moeite; hij geeft zich moeite [DC 03 (1934)] III-1-4
moer moer: moer (Venlo), moor (Venlo), moertje: muërke (Venlo) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras band: bānt (Venlo), moeras: muras (Venlo), mǝras (Venlo), peelgrond: pīlgrōnt (Venlo), zomp: zomp (Venlo) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moerecht goed gemoerd: gōt gǝmø̄rt (Venlo) Gezegd van korf of kast die een bevruchte moer heeft na eerst moerloos te zijn geweest. [N 63, 60b; Ge 37, 47] II-6
moerkooitje moerhuisje: mōrhyskǝ (Venlo) Het huisje waarin de imker jonge, onbevruchte koninginnen in voorraad heeft. Het model varieert. De informant van L 246 zegt dat het vroeger van vlierenhout werd gemaakt. [N 63, 100a; Ge 37, 164; monogr.] II-6
moerloos moerloos: mōrlōs (Venlo) Staat van een bijenvolk waarbij er geen koningin is. De imker zal er alles aan doen om deze moerloosheid zo spoedig mogelijk op te heffen. [N 63, 60a; Ge 37, 46] II-6
moesdistel artisjok: WLD  artisjok (Venlo) De artisjokachtige distelsoort waarvan de bladstelen als groente gegeten worden, de wilde artisjok (kardoen, kardons). [N 82 (1981)] III-4-3
moestuinx hof: hōͅf (Venlo, ... ), hoͅf (Venlo), moeshof: mōshōͅf (Venlo) [DC 03 (1934)] [N 05A (1964)] [Roukens 03 (1937)] [Willems (1885)] I-7
moeten moeten: mótte (Venlo), (o; bijna oo).  motte (Venlo) moeten [SGV (1914)] || moeten (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4