| 19328 |
stijfkoppig |
stug:
stug (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
stuurs:
stuurs (L271p Venlo),
wars:
waers (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
wèèrs (L271p Venlo),
warsig:
waersig (L271p Venlo)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)] || stijfkoppig || stijfkoppig, dwars, tegendraads
III-1-4
|
| 19641 |
stijfsel |
stijf:
stièf (L271p Venlo),
stijfsel:
stiefsel (L271p Venlo),
stièfsel (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || stijfsel
III-2-1
|
| 19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stiefselpap (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
| 18014 |
stikken |
stikken:
stekǝ (L271p Venlo),
stikke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
stikkə (L271p Venlo)
|
Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
II-7, III-1-2
|
| 28975 |
stiksteek |
stiksteek:
stekstēk (L271p Venlo)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
| 28859 |
stikzijde |
stikzij(de):
stekzi (L271p Venlo)
|
Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57]
II-7
|
| 25212 |
stille regen |
miezelen:
ut miêzelt (L271p Venlo),
miezerig:
miezerig (L271p Venlo),
natte sneeuw:
nááte snīēje (L271p Venlo),
rijzelen:
rīēzələ (L271p Venlo),
zachte regen:
zááchtə réégən (L271p Venlo)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 34018 |
stilstaan |
ju(j):
jy (L271p Venlo)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
| 17738 |
stinken |
buffelen:
buffele (L271p Venlo),
meuren:
meure (L271p Venlo),
ruiken:
rŭŭkə (L271p Venlo),
stinken:
stinke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
stinkə (L271p Venlo)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
| 31693 |
stobbe |
poest:
pūs (L271p Venlo),
stronk:
strōŋk (L271p Venlo)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|