23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruisje maken over de weg:
kruuske ovver de weg make (L210p Venray)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kruus make (L210p Venray),
kruus slaon (L210p Venray)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17887 |
een kuil graven |
een gat graven:
en gat graave (L210p Venray),
een kuil dabben:
n koel dabbe (L210p Venray),
een kuil graven:
n koel grave (L210p Venray)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
kommerlijk:
Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend
kuumelijk (L210p Venray)
|
een lastig moeilijk karakter hebbend [niepoter, nietprut, kummelij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
een toot zetten:
nen toot zette (L210p Venray),
grijnzen:
greeze (L210p Venray)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
22474 |
een list gebruiken |
foetelen:
foetele (L210p Venray)
|
Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20178 |
een miskraam krijgen |
afkomen:
áfkòmme (L210p Venray),
de kar gaat opslaan:
de kár göt òpslaon (L210p Venray),
de kar is opgeslagen:
daor is de kár òpgeslage (L210p Venray),
opkiepen:
op kiepen (L210p Venray),
opslaan:
daur is de kar opgeslage
òpslaon (L210p Venray)
|
het plaats vinden van een miskraam || miskraam (krijgen || miskraam hebben || miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
30090 |
een muur opmetselen |
(een muur) hoog halen:
huǝx hǭlǝ (L210p Venray),
laag voor laag omhoog halen:
lǭx ˲vør lǭx˱ ømhuǝxhǭlǝ (L210p Venray)
|
Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.]
II-9
|
30077 |
een muur uitloden |
afloden:
aflōjǝ (L210p Venray)
|
De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b]
II-9
|
30162 |
een muur voegen |
voegen:
vuǝgǝ (L210p Venray),
vūgǝ (L210p Venray),
voegwerk:
vūxwē̜rǝk (L210p Venray)
|
De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 à 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.]
II-9
|