32848 |
gras |
gras:
gras (L210p Venray)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
grasteut:
grastuit (L210p Venray)
|
Hoe heet de grasmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24159 |
graspieper |
grasteut:
grastôt (L210p Venray),
grastöt (L210p Venray),
taats:
anthus pratensis
taats (L210p Venray),
wijntapper:
anthus pratensis
wiendtöpper (L210p Venray)
|
graspieper || graspieper (14,5 als boompieper [036], maar nu juist op nat wei- en veenland; zang is zachter [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bleek (L210p Venray),
blèək (L210p Venray),
groes:
groēs (L210p Venray, ...
L210p Venray),
huiswei:
huŭswei (L210p Venray)
|
het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)] || klein grasveld bij het huis
III-2-1
|
33673 |
graszode |
groes:
grūs (L210p Venray),
plag:
(mv)
plagǝ (L210p Venray),
ros:
ros (L210p Venray),
vlag:
vlax (L210p Venray),
(mv)
vlagǝ (L210p Venray)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
33490 |
grauwe renet |
rabauwappel:
appelsoort, zure winterappel
rabowápel (L210p Venray)
|
grauwe renet
I-7
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
spinnenkopje:
spinneköpke (L210p Venray),
spinnenvangertje:
spinnevengerke (L210p Venray),
spinnenvreter:
spinnevrèter (L210p Venray),
vliegenvanger:
muscipapa parva; klein vogeltje waarvan men zegt dat het vliegen van de rug van paarden of koeien pikt
vliēgevenger (L210p Venray),
wevertje:
wèverke (L210p Venray)
|
grauwe vliegenvanger (14 gewone zomervogel; grauw met gestreepte borst; vangt vanuit uitkijkpost vliegende insecten; nest van vezels, draad en haar onder een afdakje [N 09 (1961)] || Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)] || vliegenvanger: vogel, soort
III-4-1
|
26769 |
grauwveen |
vale turf:
vālǝn tø̜rǝf (L210p Venray)
|
Bovenste laag in het veen. In de herft en winter gaat men hieruit de grauwe turf of vale steken. Vergelijk het lemma ''bonk- of grauwveen''. [I, 42b]
II-4
|
17886 |
graven |
spaden:
spaaie (L210p Venray),
spaaje (L210p Venray)
|
Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
graaf (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
verouderde vorm voor graven
grafte (L210p Venray)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|