e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtskool voor het wierookvat houtskooltjes: houtskeulkes (Venray) Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)] III-3-3
houtsnip houtsnep: holtsnep (Venray) houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
houtsplinter splinter: splentǝr (Venray) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtvijl houtvijl: hǭlt˲vil (Venray), zoetvijl: zyt˲vil (Venray) Vijl waarmee het oppervlak van hout glad gemaakt kan worden. De houtvijl wordt gebruikt nadat men het werkstuk met de rasp al een eerste, ruwe bewerking heeft gegeven of wanneer men met de schaaf het oppervlak niet glad kan maken. Zie ook afb. 58. Houtvijlen bestaan in verschillende uitvoeringen. Vijlbladen die grof gekapt zijn worden voor ruw werk gebruikt, bladen die fijn gekapt zijn voor de definitieve afwerking van het hout. [N 33, 99; N 53, 144a-b; monogr.] II-12
houtworm houtworm: haoltwörm (Venray), holtwörm (Venray), idiosyncr.  holtwörm (Venray), worm: wurm (Venray) houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
hovaardig groots: grotsch (Venray), gröts (Venray, ... ), verwaand: verwànd (Venray) grootsch [SGV (1914)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || verwaand, hoogmoedig || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)] III-1-4
hovardig hovaardig: hovverreg (Venray) hovaardig III-1-4
hozen hozen: hoze (Venray), oouze (Venray), schoppen: schöppe (Venray), schûppe (Venray) hoozen (ww.) [SGV (1914)] || water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)] III-3-1
huichelaar fijne, een -: ⁄ne fiene (Venray), godverneuker: godverneuker (Venray, ... ) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || huichelkaar, onbetrouwbaar persoon III-1-4
huichelen doen alsof: doēn asof (Venray), groots doen: gröts doen (Venray), huichelen: huichele (Venray), kontenkruipen: konte kroepe (Venray), schmeicheln (du.): smĭĕchele (Venray) iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || veinzen [SGV (1914)] || voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)] III-1-4